Brieven aan beroemde personen: Theresia van Lisieux

Albino Luciani – Paus Johannes Paulus I

Ik ben een bisschop

die de ongewone opdracht

aangenomen heeft

elke maand een brief te schrijven

aan een of andere

beroemde persoonlijkheid …

Aan de heilige Theresia van Lisieux

Het leven van de heilige Theresia van het Kind Jezus (1873-1897) was arm aan bijzondere gebeurtenissen, maar rijk aan innerlijkheid, toewijding en liefde. Ingetreden in het karmelietessenklooster van Lisieux, is zij, heel jong nog, aan tuberculose gestorven, zichzelf als slachtoffer aanbiedend aan Gods barmhartige liefde. Zij schreef een ontroerende autobiografie die vertaald werd in een dertigtal talen (De geschiedenis van een ziel).

 

BLIJHEID, EEN UITGELEZEN LIEFDEBLIJK

Lieve kleine Theresia,

Ik was zeventien toen ik je autobiografie las.

Ik werd er diep door getroffen. Als titel koos je zelf: 'Het verhaal van een meibloempje'. Maar je wilskracht, je moed en je vastberadenheid deden me eerder denken aan een ijzersterke persoonlijkheid dan aan een tere bloem. Toen je eenmaal besloten had je volledig aan God te wijden, heeft niets je daarvan nog kunnen weerhouden: geen ziekte, geen tegenwerking van je omgeving, geen innerlijke moeilijkheden.

Daaraan dacht ik toen ik, jaren geleden, naar een sanatorium gebracht werd. Penicilline en antibiotica waren toen nog niet ontdekt en als sanatoriumpatiënt moest men met een min of meer nabije dood ernstig rekening houden.

Ik schaamde me dat ik toch wel enige angst voelde; en zei tot mezelf: "Toen Theresia op 23-jarige leeftijd en tot dan toe gezond en vol levenslust haar eerste bloedspuwing kreeg, vervulden haar blijdschap en hoop. Bovendien kleineerde zij haar kwaal, zodat ze de reeds begonnen vastentijd nog op een regiem van droog brood en water mocht afmaken. En jij wil bang gaan worden? Je bent priester, denk erom, en stel je niet aan! "Maar nu ik, bij de honderdste verjaardag van je geboorte (1873-1973), je boek nog eens las, trof me vooral de manier waarop je God en je naaste hebt liefgehad. Sint Augustinus schreef: "God bereikt men niet lopend maar beminnend." Jij noemde je levensbaan dan ook: de weg van de liefde. Christus had immers gezegd: "Niemand kan tot mij komen, als de Vader hem niet trekt" (Joh. 6,44). Geheel in de lijn van die uitspraak, heb jij je gevoeld als een "krachteloos vogeltje zonder vleugels"; God was voor jou de arend die naar jou afdaalde om je op zijn vleugels in de hoogte te voeren. De goddelijke genade noemde je een 'lift' die je snel en zonder moeite bij God bracht, daar je zelf "te klein was om de moeilijke ladder der volmaaktheid op te klimmen."

Zonder moeite, schreef ik daarjuist. Jawel, enerzijds; maar anderzijds... Denken we eens aan die laatste maanden; je ziel beweegt zich in 'n soort donkere tunnel en ziet niets meer van wat haar vroeger zo duidelijk was. "Het geloof," schrijf je, "is geen sluier meer maar een muur!" Je lichamelijk lijden is zo zwaar dat het je doet zeggen: "Had ik het geloof niet gehad, ik zou me het leven benomen hebben." Toch blijf je met je wil tot de Heer zeggen datje Hem bemint: "1k bezing het geluk van het paradijs, maar zonder vreugde daarbij te ervaren; ik bezing eenvoudig dat ik wil ge/oven." Je laatste woorden waren: "Mijn God, ik heb u lief!"

Je had jezelf als slachtoffer aangeboden aan Gods barmhartige liefde; watje niet belette vreugde te beleven aan het goede en het mooie in deze wereld. Voordatje laatste ziekte intrad, schilderde je, schreef gedichten en korte religieuze toneelstukjes waarin je met de smaak van een echte actrice zelf een rol meespeelde. Tijdens een korte opleving gedurende je laatste ziekte vroeg je om chocoladegebak. Je onvolmaaktheid maakte je niet bang; je schaamde je niet als je van vermoeidheid in slaap doezelde onder de meditatie ("ook als kinderen slapen, houden bun moeders van hen!")

Uit naastenliefde deed je voortdurend moeite allerlei kleine, nuttige maar onopvallende diensten te bewijzen en daarbij zoveel mogelijk de voorkeur te geven aan degenen die onaardig tegen je waren of met wie je het niet zo kon vinden. In hun weinig beminnelijke blik zocht je het aller beminnelijkste gelaat van Christus. Die moeizame inspanningen werden niet opgemerkt. Moeder-overste schreef over jou: "In de kapel en bij haarwerk is ze ingetogen en tijdens de recreatie maakt ze iedereen aan 't lachen met haar komische invallen."

De enkele lijnen die ik hier geschetst heb, geven lang niet de volledige inhoud weer van je boodschap aan de christenen. Maar ze zijn wet voldoende om voor ons enkele aanbevelingen uit afte leiden.

De ware liefde tot God gaat onverbrekelijk samen met het nemen en, zo nodig, vernieuwen van een vast besluit.

De besluiteloze Aeneas van onze Metastasio die zegt:

Zolang ik nog weifel -

nog jammerlijk twijfel -

kan 'k heengaan noch blijven

heeft God niet echt lief.

 

Besluitvaardiger was jouw landgenoot maarschalk Foch die tijdens de slag bij de Marne telegrafeerde: "Het centrum van ons leger houdt het niet, de linkervleugel trekt terug, maar toch val ik aan!" Een beetje strijdlust en liefde voor het gevaar hoeft de liefde voor de Heer niet te schaden. Jij had die strijdlust: niet voor niets zag je in Jeanne d'Arc een 'wapenzuster'.

In Donizzetti’s opera L'elisire d'amore blijkt de furtiva lacrirna, de 'verholen traan', die op de wimpers van Adina verschijnt, al voldoende om de verliefde Nemorino gerust te stellen en gelukkig te maken. God neemt geen genoegen met enkel verholen tranen. Een traan die naar buiten verschijnt, kan Hem slechts behagen in zover daaraan van binnen een wilsbesluit beantwoordt. Dit geldt ook voor de uiterlijke werken: ook die behagen de Heer alleen als er een innerlijke liefde aan beantwoordt. Het rituele vasten had een ware verwoesting aangericht op de gezichten van de Farizeeën, maar Christus stonden die uitgemergelde gezichten niet aan, daar hij wist dat hun harten ver waren van God. Jij schreef: "De liefde moet niet in gevoelens bestaan doch in daden." Maar je schreef eronder: "God heeft onze werken niet nodig, enkel onze liefde." Dat is het!

Tegelijk met God kun je van een boel andere mooie dingen houden. Op één voorwaarde: je mag van niets houden tegen Gods wil en geen enkele andere liefde mag die voor Hem evenaren of overtreffen. Met andere woorden: de liefde tot God hoeft niet exclusief te zijn, maar zij moet wel - zeker in onze waardering - voorop komen.

Eertijds vatte Jakob liefde op voor Rachel: om haar te winnen, diende hij haar vader ruim zevenjaar, "wat hem slechts enkele dagen toescheen, zozeer beminde hij haar," vertelt de Bijbel; en God had daar niets op aan te merken, integendeel: hij keurde hun liefde goed en zegende ze.

Dat wil niet zeggen dat elke aardse liefde met wijwater besprenkeld en gezegend kan worden. Toch willen bepaalde hedendaagse theologen daar naar toe: beïnvloed door de ideeën van Freud, Kinsey en Marcuse, verheerlijken zij de 'nieuwe seksuele moraal'. Christenen die de algehele verwarring en ontreddering willen vermijden, volgen die theologen niet, maar luisteren naar het hoogste gezag van de Kerk, die bijzondere bijstand ontvangt om de leer van Christus ongeschonden te bewaren en deze telkens toe te passen overeenkomstig de eisen van de tijd.

Trachten het gelaat van Christus te herkennen in dat van de naaste: dat is inderdaad de enige manier om oprecht te kunnen houden van alle mensen en elke vorm van antipathie, ideologische verdeeldheid of oppervlakkige filantropie opzij te schuiven. Op een avond - zo schreef de oude aartsbisschop Perini - ziet men een jongeman ergens aankloppen. In zijn beste pak gestoken, een bloem in zijn knoopsgat— het hart bonst hem in de keel. Hoe zullen het meisje en haar familieleden reageren op zijn schuchtere huwelijksaanzoek?

Het meisje maakt zelf open. Een enkele blik van haar, de blos op haar wangen en haar onverholen vreugde bij het weerzien (geen 'verholen tranen' ditmaal) stellen hem gerust en hij herademt. Hij gaat binnen. De moeder lijkt hem heel sympathiek en hij zou haar zo willen omhelzen. De vader zag hij reeds ontelbare keren, maar vanavond lijkt deze, in een bijzonder licht, eén heel ander iemand. Wat later komen ook de twee broers; omhelzen hem amicaal, verwelkomen hem hartelijk.

Perini stelt de vraag wat er omgaat in die jongeman. Wat betekenen al die liefdegevoelens die in hem zo onverwachts als paddenstoelen opschieten? Antwoord: het. gaat helemaal niet om een veelheid van liefdes maar om één enkele liefde: hij houdt van het meisje en de liefde die hij voor haar voelt, breidt hij uit tot al haar verwanten. Zo ook wie Christus echt bemint; hij kan niet anders dan alle mensen beminnen, die immers allen Zijn broeders zijn. Ook in zover ze slecht, kwaadaardig en lastig zijn, kan het niet anders of onze liefde doet hen in een beter licht verschijnen.

Liefde in het kleine. Vaak is dat de enig mogelijke. Nooit heb ik nog de kans gehad me in een wilde rivier te storten om het leven van een drenkeling te redden; wel heeft men mij heel dikwijls gevraagd jets te willen uitlenen, brieven te schrijven, in niet te moeilijke zaken kleine aanwijzingen te geven. Nog nooit ben ik op mijn weg een dolle hond tegengekomen, maar wel zwermen van akelige vliegen en muggen; nog nooit heb ik last gehad van lieden die me achterna zaten om me afte ranselen, maar wel heel vaak van mensen die me hinderden door hun luidruchtige stemmen op straat, door hun veel te hard aangezette televisie of zelfs door een bepaald geluid bij het soep eten.

Helpen waar je kan, je niet kwaad maken, zo veel mogelijk kalm en glimlachend de mensen tegemoet treden, dat is naastenliefde, niet in woord alleen maar in daad. Zo heeft Christus deze liefde in praktijk gebracht. Hoeveel geduld toonde hij niet bij onderlinge twisten tussen de apostelen! Hoe gul was hij niet met aanmoedigingen en woorden van lof: "In heel Israël heb ik geen groter geloof gevonden," zei hij tot de honderdman en tot de Kanaänietische. Tot de apostelen: "Ook op moeilijke ogenblikken zijn jullie mij gevolgd." En eens verzocht hij beleefd aan Petrus, van diens boot gebruik te mogen maken (Luc. 5,3).

"Gij meester van voorkomendheid," zo spreekt Dante Hem aan. Hij wist zich in de situatie van de anderen te verplaatsen en voelde met hen mee. Hij schonk de zondaars niet alleen vergiffenis maar nam hen ook in bescherming en kwam voor hen op: Zacheüs, de overspelige vrouw, Magdalena.

Jij, Theresia, hebt in je klooster te Lisieux zijn voetspoor gevolgd; wij zullen hetzelfde moeten doen in de wereld. Carnegie vertelt in een van zijn essays over een vrouw die eendaags haar mannen - de echtgenoot en zonen - verrast met een keurig gedekte en bloemrijk versierde tafel, maar met op ieder bord een plukje hooi. "Wat? Geef je ons vandaag hooi?" zeiden de heren. "0 nee, ik breng jullie direct het middageten. Maar laat me jullie eerst iets zeggen: al jaren kook ik voor jullie, en probeer er steeds afwisseling in te brengen, nu in de rijstschotel, dan in de soep, nu in het vlees, dan in de saus, enzovoort, maar nooit dat jullie eens zeggen: 'Het smaakt heerlijk,' 'dat heb je knap gedaan!' Zeg toch alsjeblieft eens wat, ik ben niet van steen! Geen mens kan werken zonder een blijk van erkenning of aanmoediging, alleen maar voor de eer van het vaderland!"

Voor liefde in het kleine is er ook plaats buiten de privésfeer en met het oog op het maatschappelijk gebeuren. Wordt er bijvoorbeeld om goede redenen gestaakt, dan kan dit mij ongemak bezorgen, zonder dat ik bij het geschilpunt geïnteresseerd ben. Het ongemak dan aanvaarden, niet schelden, solidair zijn met broeders die voor de verdediging van hun rechten strijden: ook dat is christelijke liefde. Liefde waar weinig acht op gegeven wordt, maar die daarom niet minder voortreffelijk is.

En dan de blijheid, waarmee de christelijke liefde gepaard gaat. Reeds in de zang der Engelen te Bethlehem breekt zij door. Zij behoort tot het wezen van het Evangelie, dat immers de 'blijde boodschap is. De blijheid is kenmerkend voor de grote heiligen: "Een heilige die droevig is," zo was de stelling van de heilige Theresia van Avila, "is maar een heilige van de droeve figuur." Waar later onze heilige Domenico Savio aan toevoegde: "Hier bij ons word je vrolijk heilig."

En die blijheid zelf wordt weer een uitgelezen daad van liefde, als men haar, zoals jij tijdens de recreaties in de Carmel, aan de anderen weet mee te delen.

Er is een legende van een ler die, na een plotselinge dood, naar Gods rechterstoel onderweg was en zich niet weinig .zorgen maakte: de balans van zijn leven bleek er nogal magertjes uit te zien. Er was een lange nj vóór hem en zo stond hij dus toe te zien en te luisteren. Na het grote Boek geraadpleegd te hebben, sprak Christus tot de eerste van de rij: "Ik had honger," zie ik, "en jij gaf me te eten. Goed zo. Loop maar door, het paradijs in!" En tot de tweede: "1k had dorst en jij hebt me te drinken gegeven." En tot de derde: "1k was in de gevangenis en jij bent me komen bezoeken." En zo verder. Telkens als er weer iemand de hemel binnen mocht, keek de Ier terug op zijn eigen leven en ontdekte hij wéér een reden om bang te zijn: hij had niemand te eten of te drinken gegeven, geen gevangenen of zieken bezocht. Toen kwam zijn beurt, en hij stond te beven terwijl hij toezag hoe Christus het Boek nakeek. Maar zie, Christus sloeg de ogen open zei: "Veel vind ik niet, maar iets goeds heb jij toch ook gedaan: ik was bedrukt, ontmoedigd, terneergeslagen: toen bij jij gekomen, hebt me wat good jokes verteld, me aan het lachen gemaakt en me weer moed gegeven. Dus: paradijs!"

Maar alle gekheid op een stokje: de 'legende' onderstreept in elk geval, dat geen enkele geste van naastenliefde over het hoofd gezien of geringschat mag worden.

Theresia, de liefde die jij God en (uit liefde tot God)je naaste hebt toegedragen, was werkelijk God waardig. Zo moet ook onze liefde zijn: een vlam die onderhouden wordt door al wat groots en mooi is in ons: een verzaken aan al wat opstandig is in ons: een overwinning die ons op haar vleugels meeneemt en als een geschenk neerzet aan Gods voeten.